Beide spelers spelen met de bijzondere opstelling 1-3-3-3-1. Deze opstelling is te spiegelen zodat iedere speler een tegenspeler heeft. De spelers beginnen met het om de beurt vullen van de lege 11 posities op tafel. Als er geen lege plekken meer over zijn of als een speler geen kaart meer op een lege plek kan leggen begint het spel.
De andere speler neemt de bal uit op de mid-mid positie. Hij mag niet 3 acties doen en kan kiezen uit iedere combinatie van: een kaart pakken, een kaart op tafel leggen, de bal spelen.
Bij het opleggen van een kaart wordt de kaart over de kaart van de tegenstander heen gelegd en wordt de positie overgenomen. Nu is de speler op die plek aanspeelbaar.
Een tweede actie kan zijn om de bal naar die speler te verplaatsen, mits de bal komt van een aangrenzende speler.
Bereikt de bal de spits dan volgt een schot op doel en volgen de links-rechts kaarten zoals boven uitgelegd. Dit geldt ook voor een schot op doel kaart zoals boven is uitgelegd.
Het spel eindigd als de fluitkaart getrokken wordt.